De staat kan geen liefde geven. Wie dan wel?

Goed bestuur.JPGwoensdag 11 november 2020 16:31

Nadat de afgelopen weken al ruime aandacht is geschonken aan de vrijheid van godsdienst, kerkgang in tijden van corona, een blasfemiewet geïnitieerd door moslims na het vermoorden en bedreigen van leraren, de spanning tussen het discrimeneren van homo’s enerzijds en ervan overtuigd zijn dat de gemeenschap tussen mensen van hetzelfde geslacht een zonde is of het al dan niet mogen demonstreren in de buurt van een abortuskliniek omdat je vindt dat een foetus een rechtsstatelijke positie zou moeten krijgen, is er één ding duidelijk: godsdienst is duidelijk in beeld als onderdeel van het maatschappelijk gesprek en de standpunten en overtuigingen worden met bijzonder veel emotie beleefd.

In een eerder schrijven ben ik ingegaan op twee beginselen, vrijheid en gelijkheid. Ik ging in op 1. de achtergrond van het recht om er andere overtuigingen op na te houden en 2. de onmogelijkheid om niet op basis van rechtspositie, maar op basis van passie of tijdverdrijf iedereen gelijk te kunnen behandelen. Als vanzelf ontstond een toelichting op vrijheid en gelijkheid.

In dit schrijven wil ik ingaan op broederschap, de rol van onderlinge samenhang en wederzijds begrip en met name het ontbreken daarvan in een moderne rechtsstatelijke context. Naast vrijheid en gelijkheid is broederschap de derde kernwaarde van de Franse revolutie. Hoewel ik er van overtuigd ben dat varianten van deze kernwaarden al vóór de revolutie in de samenleving verankerd waren, en dat broederschap op lokaal niveau vóór de Verlichting (gegeven de succesvolle ontplooiing van de westerse samenleving die start in de middeleeuwen) misschien wel de grootste rol had (zoals bij het gemene leven in tijden van de moderne devotie), wordt duidelijk dat juist daarna de waarde van broederschap institutioneel ingekapseld raakt en we in een impasse tussen vrijheid en gelijkheid lijken te komen. [1] Voorbeelden hiervan zijn ons zorgstelsel, het verzekeringswezen, de belastingmethodiek en loonhuizen. Het solidaire systeem staat, een kloppend hart is niet meer nodig. Maar voor we naar probleemstelling en oplossing gaan, deel ik eerst een bijzonder beeld van broederschap in openbaar bestuur.

De plek waar broederschap erg veel ruimte heeft gekregen, is in de fresco’s in het Palazzo Pubblico aan het Piazza del Campo in Siena (1338). In het kort vind je daar een Goed Bestuurder en een Slecht heerser, de Tiran. De één wordt vergezeld door deugden, de ander door ondeugden. Deugden en ondeugden zijn gepersonifieerd, waardoor het fresco zo interessant wordt.

Links zetels Goed bestuur. In de hemel, boven het hoofd, staan de goddelijke deugden: Geloof, Liefde en Hoop. Midden tussen Gerechtigheid en Goed Bestuur in zit, op de bank een relaxte Vrede, Sterkte en Voorzichtigheid. Grootmoedigheid, Gematigdheid/Geduld en Rechtvaardigheid zitten aan de andere kant van Goed bestuur. Onder Goed Bestuur, in dienst van de gerechtigheid, waken ridders over de vrede en over geketende misdadigers.

Rechts zetelt Slecht bestuur: Gerechtigheid zit onderaan, helemaal ingebonden; de kapotte weegschaal ligt om haar heen. Boven haar, in het midden zit, als teken van ongerechtigheid: Tirannie. Boven hem zitten, als tegenhangers van Geloof, Hoop en Liefde: Hebzucht, Hoogmoed en IJdelheid. Tirannie wordt geflankeerd door Wreedheid, Bedrog en Woede links van hem, en rechts: Tweedracht en Oorlog. Tweedracht is bv. gekleed in de kleuren van Siena en zaagt haar eigen been door. Polarisatie, het splijten van mensen, krijgt hier een andere naam.

Ik noemde kort dat in deze fresco’s het thema broederschap zo duidelijk terug komt. Waar herken ik dat in? Vooral in het feit dat alle deugden en ondeugden relationeel van aard zijn. Met het beoefenen van de deugd wordt het goede voor de ander direct gegarandeerd. Het slechte bestuur kenmerkt zich door liefde voor het eigen belang en materiele winst, de ander heeft er direct onder te lijden. Juist deze tegenstelling laat zien dat het relationele aspect van groot belang is. Om goed of slecht te doen, is er een ander nodig die dat ondervindt. Deze les wil ik meenemen naar het moderne vraagstuk

Onze tijd wordt gekenmerkt door gerationaliseerde (niet per se rationele) en institutionele besluitvorming. Van Verenigde Naties naar Europese Unie, Koninkrijk der Nederlanden, provincie en gemeente, iedereen heeft zijn taken bevoegdheden. Een voordeel daarvan lijkt dat we op basis van schaalgrote en verzameling van middelen per bestuurslaag meer impact hebben. Tegelijkertijd is de fysieke, relationele en democratische afstand tussen burger met de betreffende overheidslagen steeds groter.

De fysieke afstand spreekt voor zich. Het gemeentehuis is dichterbij dan Arnhem, Den Haag of Brussel. Aan relationele afstand wil ik wat aandacht schenken. In mijn gemeente worden 33.000 mensen vertegenwoordigd door 23 mensen, in mijn provincie 2.1 miljoen door 55 en in mijn land 17 miljoen door 150+75. Europa zal ik niet noemen. Duidelijk is, naarmate de bestuurslaag groter worden hebben 1. minder mensen 2. complexere besluiten te nemen, 3. met een groter bereik, 4. die meer mensen aangaan en 5. meer middelen vragen. Dat werkt tegen-intuïtief voor de basis van goed bestuur. Het relationele aspect komt zonder meer per overheidslaag meer onder druk. Daar komt bij dat bij hogere overheden de vraagstukken groter en complexer worden en daarmee de mogelijkheid tot beïnvloeding per vertegenwoordiger kleiner. In een beperkte spreektijd met meer insprekers op alle details ingaan is even onwenselijk als ineffectief. De democratische kwaliteit is daarmee geringer. 

Aansluitend bij bovenstaand punt is het, naarmate je in een hogere bestuurslaag bestuurt, dus makkelijker om de-relationeel impact te hebben. Of in de beelden van het fresco: je loopt een groter risico tiranniek op te treden als je de ander ontdoet van zijn persoonlijke behoeften en eigenschappen. Levinas heeft hier natuurlijk bijzonder veel over geschreven naar aanleiding van de terreur van het naziregime. Het goede leven gaat niet over het conformeren aan een abstract moreel systeem, maar om de onuitputtelijke diepte van het appèl van de ander - of de Ander. Ook dichterbij hebben we ervaring: de onterechte aantijging tot fraude door de belastingdienst kon vooral plaatsvinden omdat het gebaseerd is op harde anonieme statistische gegevens. Als er onderzoek was gedaan naar de noodzakelijke bewijsvoering, de kenmerken van de fysieke situatie van ‘de verdachten’ waren al deze slachtoffers van de wanpraktijk niet eens in beeld gekomen. De tirannie krijgt ruimte door zijn anonimiteit. Dit is ook het gevoel dat veel mensen ervaren bij onze huidige overheid instanties: ze zijn onpersoonlijk, ontoegankelijk en anoniem. Overigens wordt dit niet alleen buiten, maar ook binnen het systeem ondervonden. Denk aan de administratielast in het onderwijs, de zorg en politie.

Het tegendeel is ook waar: hoe laagdrempeliger het is iemand te ontmoeten die besluiten neemt, hoe groter de kans dat de ander rekening met je houdt. De lobby weet dit maar al te goed. En het werkt twee kanten op: hoe beter jij iemand kent, hoe beter je kan onderscheiden of iemand wijsheid spreekt of onzin uitkraamt. Een persoon wint of verliest aan geloofwaardigheid door hem langer en beter te kennen. Concluderend; het kennen van de ander is van belang om het goede voor de gemeenschap te zoeken. Dat is een van de redenen waarom christelijke partijen altijd zullen pleiten voor decentralisatie. Een democratische gemeenschap moet elkaar fysiek in de ogen kunnen kijken en naarmate dat beter gebeurt, komt dat de gemeenschap ook ten goede. En ook hier gaat het niet alleen over de besluitvorming, maar zullen huisarts, leraar en agent zeggen dat ze beter functioneren als ze de ander kennen.

Maar zelfs in gemeenten is er een risico op de-relationele besluitvorming. Als ik pleit voor meer broederschap, hoe zie ik dat dan voor me? Allereerst door vast te stellen dat De Staat geen liefde kan geven. Dat klinkt misschien wat poëtisch en abstract, maar wat ik bedoel is dit: waar we solidariteit verankeren in wet en regelgeving impliceert dat nog geen persoonlijke betrokkenheid. Juist die persoonlijke betrokkenheid is nodig voor een bloeiend broederschap. [2] We hebben het ongemak van de fysieke ontmoeting en het lange verloop van tijd nodig om te ervaren of er sprake van echte betrokkenheid is of dat de ander functioneel met ons omgaat.

Er is een plek die aan deze voorwaarden voldoet, het leven van het gezin. Ik wil niet te goedkoop verwoorden dat de hoeksteen van de samenleving alle problemen op kan lossen. Natuurlijk kan ook in de gezinssfeer een tiran optreden. Maar de noodzaak en potentie om gezinnen als bron van goede ontwikkeling te zien, moeten we als hoop en geloof voor ons houden. Het zijn juist gezinnen waar we aan den lijve ondervinden wat het betekent om het goede of slechte voor elkaar te zoeken. Waar orde en discipline, vrijheid, gelijkheid, maar ook de veelkleurigheid van andere deugden en overtuigingen onderzocht en besproken kunnen worden. Dat gezin vormt een private oefenplek om deel te kunnen nemen aan ontmoeting in de publieke sfeer. Als dat niet gebeurt, verarmt een samenleving.

En de eerste stap buiten de deur is ook waardevol. Het leren respect te hebben voor anderen omdat je de buren en dorpsgenoten vaker dan eenmaal vluchtig tegenkomt, is de basis van gezonde ontmoeting in andere gremia. Een zekere sociale cohesie is ook nodig om elkaar aan te kunnen spreken op fouten die gemaakt worden (zo vind ik het terecht als mijn buurman me aanspreekt over een uitdijende blauwe regen op de voorgevel en is het mijn verantwoordelijkheid om tijdig te snoeien) en macht die misbruikt wordt. Als dat tussen huishoudens goed verloopt, is het ook mogelijk dat met dezelfde tone of voice het gesprek in de lokale gemeenschap gevoerd wordt. Buurtspraak is daar een mooi voorbeeld van.

Daarnaast, een sociale structuur is ook nodig om nieuwkomers op te kunnen nemen en zorg te dragen voor een grotere omgeving. Het Nedersaksische noaberschap laat zien dat gemeenschappen in buurtschappen en dorpen tot op de dag van vandaag zichzelf aan het verbeteren zijn. [3] Juist het onderdeel zijn van een gemeenschap is de bevestiging van je aanwezigheid. Ook het tegendeel is waar: eenzaamheid is de bevestiging dat je geen erkende positie in een grotere context hebt. Het is daarom des te opmerkelijker dat de staat nog steeds van onafhankelijke zelfstandige individuen uitgaat en tegelijkertijd eenzaamheid wel als een probleem definieert. Nog gekker wordt het dat de overheid ook nog denkt met haar functionele beleid dit op te moeten lossen [4]. We kunnen eenzaamheid alleen als een probleem definiëren als we erkennen dat mensen niet als eenlingen horen te leven. Maar dan moeten we oplossing ook in de gemeenschap zoeken en niet in een volgend onpersoonlijk en functioneel overheidsprogramma.

Terug naar het hoofdonderwerp: waarom kies ik ervoor broederschap als troef te spelen in de discussie over godsdienstvrijheid en gelijkheid? Wat mij betreft is het de lokale en regionale overheden er alles aan gelegen dat gemeenschapsdenken, ontmoeting en instandhouding van fysieke gemeenschappen en haar infrastructuur bewerkstelligd wordt. Naarmate een overheid groter wordt (in bereik en in middelen), heeft zij des te meer de taak om lokale overeenkomsten en verschillen inzichtelijk te maken en ruimte voor passend en gewenst beleid te geven. Dat doet zij vooral door het lokale stem en haar achterliggende verhalen te erkennen, een platform voor respectvolle uitwisseling te faciliteren en maatwerk in haar beleid door te voeren.

Om het artikel af te sluiten met waar ik begon: Dit gaat ook op voor verschillen in levensbeschouwelijke aannames. Als er in de lokale omgeving inzichtelijk wordt dat we, ondanks kleine en grote verschillen van inzicht, in vrede en met respect en begrip kunnen samenleven, dan zijn alle mogelijke factoren waarop we zouden kunnen discrimineren per definitie minder zeggend. We kunnen iemand werkelijk beoordelen op zijn inbreng en bijdrage. We ondervinden of de ander ook rekening houdt met nuances en gevoeligheden. Al snel pleiten we ons vrij om te investeren in de inzichten van de ander, want zijn standpunten zijn al snel toch achterlijk. Voor we verzanden in deze vooroordelen, moeten we ons realiseren dat er logisch verklaarbare redenen voor die aannames zijn. En we moeten ons realiseren dat eenzamen juist sneller vatbaar zijn voor radicaliteit, de bekende lone wolfs. Een gezonde gemeenschap werkt als tegengif tegen ontwrichting. Dat vraagt om moeite de ander te willen kennen en daar de tijd voor te nemen. Iets waar de landelijke overheden toch weinig tijd voor lijken te hebben. Hierdoor wordt het appèl op de lokale religieuze, politieke, etnische en ideologische leiders van de bestaande gemeenschappen alleen maar groter. Om uit te leven dat je met respect voor verschil kunt samenleven en elkaar daarom blijvend opzoekt. Dat is de beginstap om uiteindelijk ook het goede voor elkaar te willen, om elkaar recht te doen en te delen van wat ons in het leven toebedeeld wordt.

Geschreven door Wouter Kamp

[1] Andreas Kinneging heeft daar in zijn werk De onzichtbare maat het standpunt gedeeld dat gelijkheid uiteindelijk belangrijker wordt dan vrijheid. Is de behandeling van godsdienstvrijheid door Slob daar een bevestiging van?

[2] Die liefdeloosheid gaat in zekere mate ook op voor onze snelle massamedia. Kwetsende of opbouwende woorden en emoticons zijn zo achtergelaten.

[3] https://www.groene.nl/artikel/noaberschap-sells

[4] Voor meer achtergronden, De markt van welzijn en geluk van Hans Achterhuis geeft meer inzicht in dit thema.

« Terug