Hoe weinig we nog van godsdienst weten en hoe geforceerd gelijkheid-denken laat zien hoe weinig genereus we nog willen zijn

engel beeld kruis goede focuspuntwoensdag 11 november 2020 15:17

Afgelopen week kwam er een vervolg op de discussie over godsdienstvrijheid. Een boze Tim Hofman stelde bij Op1 dat mensen ongelijk behandeld werden. Als religieuzen samen mogen komen, dan mag toch iedereen met een passie of tijdverdrijf met elkaar in een zaaltje zitten? Uiteindelijk bleek: er hoeft niet iets beperkt te worden op het vlak van vrijheid van godsdienst maar het begrip moet worden uitgebreid. Tijdverdrijf en passie komen ook bij voetbalfans en theaterbezoekers voor. Het gaat dus om een levensstijl die de ruimte moet krijgen en daarvoor moet godsdienstvrijheid worden opgerekt. Na mijn eerste artikel over de achtergrond van godsdienstvrijheid, lijkt het me goed om ook hierop te reageren. Niet zozeer om de achtergrond van godsdienstvrijheid te rechtvaardigen, maar om de beperkte
doordenking van Tim zichtbaar te maken.

Er zijn twee denklijnen waarlangs zichtbaar wordt dat zijn stelling op lange termijn niet houdbaar is. Dat is allereerst een beter begrip van wat godsdienst is. Het is tekenend voor de moderne mens dat er weinig begrip van godsdienst is, dus daar wil ik mee beginnen. Daarnaast houdt Tims wens tot praktisch uitgevoerde gelijkheid (één van de weinige idealen van het modernisme) ook geen stand. Overigens wil ik, voordat ik begin met deze denklijnen, opgemerkt hebben dat het mijn indruk is dat het een smaldeel van de kerkgangers is die in groepen groter dan 30 mensen te kerke gaan. Het zou de discussie helpen relativeren als bekend was welk percentage van alle kerken deze diensten nog organiseert. Een belangrijke taak voor de objectieve media. Ten tweede wil ik noemen dat ik ieder zijn theaterbezoek of voetbalwedstrijd gun. Los daarvan, het blijft alsnog belangrijk om de stelling van Tim langs de twee denklijnen te ontleden.

Allereerst het begrip van godsdienst. De grondrechten kent Tim uitstekend uit zijn hoofd, maar om kerkgang een tijdverdrijf en een passie te noemen, dat is een simplificatie die geen recht doet aan de historische en politiek gevoelige positie van religie. Gert-Jan Segers geeft dat in het gesprek ook duidelijk aan: godsdienstvrijheid staat gelijk met vrijheid van meningsuiting, van vereniging en persvrijheid. Dit zijn onze grondrechten. Als deze elementen onder druk staan, dan bevind je je meestal in een dictatuur. Tim wilde daarom ook geenszins tornen aan de vrijheid van godsdienst. Maar hij wilde wel het begrip godsdienstvrijheid oprekken. Voor een voetbalfan is stadionbezoek ook alles waar hij voor leeft, aldus Tim, dus dat mag best onder vrijheid van godsdienst of levensstijl oid vallen.

Voor dat argument lijkt op het eerste zicht best iets te zeggen. In een eerder stuk refereerde ik al aan het bezoek aan het theater. Ik zei mijn vrouw letterlijk: Per queste persone il teatro funziona come una chiesa (voor deze mensen functioneert het theater als de kerk (ik doe dat overigens in het Italiaans om de mensen niet te willen schofferen)). Waarom ik dat zei: ik zag wat mensen naar elkaar zwaaien alsof ze elkaar wekelijks treffen, ze gaan er zitten voor een goed verhaal, er is ruimte voor overdenking, muziek en nadien drink je koffie of een borrel. Er is dus behoorlijk wat gelijkenis met hoe een kerkdienst is opgezet. Maar functioneren als iets is iets anders dan zijn (voor katholieken is dat met hun heilige mis nog evidenter dan bij protestanten). Want naast dat ik bij een voorstelling vooraf een ticket moet betalen, krijgen de theatergezelschappen en voetbalstadions direct staatssteun in de vorm van mensen (beveiliging) en middelen (subsidies). Dit betreft zowel landelijke, provinciale als lokale steun. Cultuur en sport worden politiek verantwoord om het vestigingsklimaat te vergroten. Het dient dus een politiek doel. Het idee dat tijdverdrijf en passie alles gelijk trekt, geeft enerzijds geen beeld van de vrijwilligheid waarmee religieuzen hun kerkdienst los van de staat organiseren en anderzijds de politieke doelen waaraan cultuur en sport dienen bij te dragen.

Het tweede verschil is dat de plek van religieuze leiders tot overheden altijd een complexe positie heeft gehad. In een notendop: de eerste wereldrijken hadden altijd een ‘staatsgodsdienst’: de leider van het volk was ook de leider van de betreffende godsdienst. Godsdienst was een middel om loyaliteit in een machtsomgeving af te dwingen. En waar macht en godsdienst samenkomen, ontstaat er een gevaarlijke cocktail. Sport en cultuur kunnen wel degelijk als propagandamiddel worden ingezet, maar zij vormen niet de legitimatie van de macht. Juist dat gebeurt bij de mix van macht en religie wel. Daarom is een heldere afbakening tussen machthebber en godsdienstvrijheid zo van belang.

Illustratief vind ik de omgang met geloofsvrijheid van de Habsburgers, de machtigste familie van Europa rond de opkomst van het protestantisme. De Spaanse tak van deze wereldlijke macht zag zich als beschermer van het ware geloof en nam de geloofsvervolging van haar Spaanse voorgangers over. Dat de inquisitie door koningen is uitgevonden en afgeschaft, zegt al iets over de rol van een machthebber in het vraagstuk over tolerantie of vervolging. De Oostenrijkse tak kende een veel behoudender standpunt. De gewoonte tot bescherming van de utraquisten (zij betwistten met Jan Hus (gestorven in 1415) de autoriteit van de paus), de verscheidenheid aan talen en culturen (Slavisch, Hongaars, Romaans en Germaans) zorgden onder Maximiliaan II en Ruldolf II (periode 1564-1612) voor een noodzaak tot tolerantie jegens protestanten. Toen onder Ferdinand II uiteindelijk de positie van Ferdinand zelf onder druk kwam te staan, was de tolerantie snel voorbij en werd er terug gegrepen op ‘de enige ware godsdienst’: het katholicisme. Dit is slechts één voorbeeld. de relatie tussen religie en macht is de hele wereldgeschiedenis uiterst dubieus [1]. Een voetbalwedstrijd of theatervoorstelling zomaar gelijk aan een kerkdienst stellen, doet geen recht aan de verschillende historische wortels, de context en achtergrond van de activiteit en de relatie met een overheid.

Dan naar het heden. Het valt me op dat Tim de positie van de Raad van State niet geheel serieus neemt. Hij doet voorkomen alsof de rechters die er voor gestudeerd hebben, de geschiedenis, de bronnen en het recht kennen maar simpelweg de wet volgen en niet allerlei overwegingen maken. De religie van het spaghettimonster en de rokerskerk worden snel genoemd, maar verder een beetje weg gewauweld. Door puur op de beleving van een activiteit in te gaan, laat hij zien de complexiteit van de omliggende infrastructuur niet te willen bespreken. Hij slaat iets wat complex is helemaal plat tot een activiteit: een bezoek.

De werkelijke reden dat er mensen met meer dan 30 naar een kerk kunnen gaan, is het gewetensbezwaar. Deze mensen gaan niet voor tijdverdrijf of passie tegen het advies van de overheid in, maar omdat ze dit het enige moreel juiste vinden. Over dat begrip heb ik Tim geen één keer gehoord. Maar dat is wel wat er hier gebeurt. Sportwedstrijden en theaters bezoeken, zijn geen kwestie van het geweten. Een levensbeschouwing is veel minder vrijblijvend dan een bezoek aan voetbalclub of theater. En juist daar waar het individuele geweten met overheidsbeleid conflicteert (niet zijnde het recht), is er bij uitzondering vrijheid om te handelen. Kennelijk maakt het individuele geweten van een ander voor dhr. Hofman niet zoveel uit.

Wel noemde Hofman religie subjectief. Dat is gedeeltelijk juist. Levensbeschouwing draait om persoonlijke overtuigingen. Maar naast subjectief doet godsdienst ook aanspraken op universaliteit. Daarmee krijgt godsdienst een paradoxaal karakter. Het gaat niet alleen om wat jij vindt, het doet ook aannames over de orde in de kosmos. Los van of ik er iets van vind. Met andere woorden: als ik in de opstanding van Christus geloof, dan heeft dit ook zeggingskracht voor elk ieder ander. Deze notie van universaliteit is wezenlijk aan levensbeschouwing en hier sprak Hofman ook niet over.

In tegenstelling tot cultuur en sport, doet godsdienst dan ook een nadrukkelijk appèl op mensen. Dat zorgt ook voor een andere rol van de leiders van een voetbalclub of theatergezelschap. Om goed dit heen-en-weer gaan tussen subjectiviteit en universaliteit te begrijpen, worden er binnen lokale kerken oudsten aangesteld. Zij denken over de rol van de kerk voor zichzelf en in de (lokale) wereld en handelen daarnaar. Dat de leiders in de christelijke godsdienst voor al haar leden pastorale zorg en verantwoordelijkheid dragen, gaat veel verder dan de bedrijfsvoering van een club of theater. De belangen van een directie zijn in elk geval veel vaker bedrijfskundig van aard. De morele verantwoordelijkheid weegt wat mij betreft ook zwaarder op de schouders van de kerkleiders dan van directeuren in de sport en cultuursector. Dat er binnen die leiders rekkelijken en strikten in de leer zijn, beschouw ik als bekend. Het is dus ook niet verwonderlijk dat er leiders zijn die koste wat het kost de wekelijkse samenkomst niet kunnen missen, simpelweg omdat ze Het Woord strikt duiden. Dat zijn geen belangen van passie of plezier, maar een morele taak om de hele schare wekelijks te kunnen laten kerken. Dan kan het zijn om er 200 toe te laten om iedereen aan de beurt te laten komen. Dat onderscheid in type leiderschap van de organisatie dient Hofman ook te maken.

Als laatst: voetbal en cultuur kunnen zeker een moment van verwondering creëren. Her en der wordt er uitgegaan van de verbindende en universele taal van sport en cultuur. Maar zij zijn er vanuit zichzelf niet op uit om een universeel verhaal te vertellen. Je kunt het zelfs beter omdraaien: omdat we, als gevolg van de kerstening, al zo gewend zijn aan de behoefte van universele verhalen, willen we dat terug zien in sport en cultuur. Legendarische wedstrijden, sporters en briljante theaterstukken worden herinnerd omdat ze iets universeels zeggen, maar dat zijn de uitzonderingen van een bredere context die zelf niets universeels placht te zeggen. Tot zover een beperkte selectie over de verschillen tussen godsdienst en sport & cultuur.

Dan gaat Tim nog over de behoefte aan gelijke behandeling. Ja, je kunt gelijkheid als uitgangspunt nemen en pas tevreden zijn als we allemaal uniform hetzelfde kunnen doen. Dan vind je dat iedereen die een passie en tijdverdrijf heeft in gelijke mate dat moet kunnen uiten, los van de context van het type activiteit. Maar als dat het uitgangspunt is, dan blijft er, hoe je ook werkt aan volstrekte gelijkheid (los van de wenselijkheid daarvan), sprake van ongelijkheid.

Allereerst: stel ik ga mee in het argument van Hofman, zelfs dan is het onmogelijk vast te stellen waar een de grens ligt van wat wel en niet kan. Hij noemt nu twee voorbeelden, maar vele vormen van tijdverdrijf en passie zijn volstrekt niet praktisch uit te voeren. Wat als ik zeg dat salsadansen mijn passie en tijdverdrijf is. Mag dat dan ook van Hofman op basis van zijn criteria? Of krijgen dan toch de coronaregels voorrang? En wat is dan belangrijker: coronaveiligheid of gelijke mogelijkheid tot uitoefening van tijdverdrijf. Als je het eerste zegt, blijft er sprake van ongelijkheid.

Daarnaast komt er een raar soort dubbelheid: Ik betoogde al dat niet-religieuzen nog steeds op basis van hun recht tot godsdienstvrijheid en hun levensbeschouwelijke aannames mogen samenkomen. Dus er is al gelijkheid voor de wet. Maar zelfs al ga ik mee in Tims idee dat het niet om godsdienstvrijheid, maar om levensstijl gaat, dan mag ik als religieuze naar de kerk én het theater. De eerste doe ik op basis van godsdienstvrijheid de ander op basis van vrijheid van levensstijl. In aantal mag ik dan nog steeds meer dan wat Hofman suggereert. Op output zijn we nog steeds ongelijk. Dat is waarschijnlijk minder erg voor Hofman, maar van gelijkheid is geen sprake.

Dan zeg je: het gaat om een kwaliteitsgelijkheid in plaats van kwantitatieve gelijkheid. Niet om het aantal bezoeken bij verschillende type organisaties wat je kunt doen, maar om hoe sterk je er van tot leven komt. Dat is, wat mij betreft, nog het sterkste argument. Maar ook hier blijkt intrinsieke overtuiging een andere categorie dan passie. Binnen de religieuze wereld wordt wel eens gezegd: zelfs al voel ik geen enkele passie meer, dan alsnog kies ik ervoor om (naar God) te gaan, simpelweg omdat ik me heb toegewijd. Ik blijf trouw omdat ik een keuze heb gemaakt. Dit zijn type overtuigingen die ik in een sportieve of culturele setting niet tegenkom. Hofman probeerde dat te ondermijnen door te stellen dat het maar meningen zijn ('dat vind jij'), maar een mening kan wel degelijk onderscheiden worden van een overtuiging.

En ook de bezoekers verschillen nogal per evenement; wil Tim daar ook een gelijke meting toepassen. Voor de één is voetbal zijn leven, maar als je daar nu komt om te rellen, moet je daar dan ook het stadion voor open zetten? Of als ik niet uit passie kom, maar als zakelijke afspraak, mag de gepassioneerde fan dan wel naar binnen en ik niet? Aan de voorkant is de intentie niet zichtbaar, dus gelijkheid is ook op intentie niet te controleren.

Als we de individuele type tijdverdrijf loslaten en kijken naar de infrastructuur van beide type organisaties, blijkt er ook sprake van ongelijkheid. Er worden naast kerkdiensten ook bidstonden, bijbelstudiekringen, maaltijden voor vluchtelingen georganiseerd. Dat is vaak in kleiner verband, maar wel onderdeel van de beleefde gemeenschap. Dat is veel meer dan alleen een bezoek aan het theater of wedstrijd. het werkt mee aan het doel om de gemeenschap als gemeenschap krachtig te houden. De achterliggende missie van de organisaties is niet gelijk, dus je moet de losse activiteiten ook niet als gelijk willen behandelen.

Dat godsdienst en vrijetijdsbesteding niet hetzelfde zijn, heb ik in de eerste helft al duidelijk proberen te maken. Maar zelfs al zeg je dat het hetzelfde is en we de historische achtergrond niet wegen, dan moet Hofman de vraag beantwoorden of financiering en onafhankelijkheid ook gelijk moet worden beleefd. Dat we kerk en staat sinds de vermenging van het Romeinse rijk met het christendom proberen te scheiden, is positief te noemen. Door overheid-gefinancierde organisaties nu richting het levensbeschouwelijke te duwen, zou vooraf gegaan moeten worden met het stopzetten van de invloed van de overheid op deze activiteit. Dus dan ook graag een scheiding tussen Sport & Staat of Cultuur & Staat. Ik vraag me af of Hofman deze ‘gelijke monniken, gelijke kappen’ en daarmee het faillissement van de theaters of de extra kosten door private beveiliging bij voetbalwedstrijden ook beoogt…

Als laatste wilde Tim dat alle linkse partijen met een loep gingen zoeken naar de ruimte die er voor voetbalfans en theaterbezoek moet komen. Zijn oproep doet wat kleinzerig aan. Zoals ik in het begin noemde: het zou goed zijn om te weten over hoeveel procent van de kerken we spreken die nu nog met meer dan 30 mensen samenkomt. Het merendeel volgt het advies is mijn indruk. Het is opmerkelijk dat de media dáár niet over bericht. Je kunt er daarom ook voor kiezen de achtergronden beter te belichten, het wat te relativeren en te zeggen: ‘De gewetenskwestie bij dit verwaarloosbaar deel, laat ze die verantwoordelijkheid zelf dragen. We gaan hun overtuiging toch niet veranderen. Zolang ze zich aan algemene regels houden is het prima als deze mensen een vergroot risico op ziekte op de koop toenemen.’ Laat bovenal duidelijk zijn: het is niet dat ik mensen hun plezier en beleving niet gun, maar wat ik wil aantonen is dat Tims simplificering niet heilzaam blijkt. Deze vorm van ongelijkheid is kennelijk zo’n doorn in het oog van de moderne mens dat we er vooral goed in worden om ons zeer verongelijkt te voelen. Het is gek dat we het nog niet als waarde zien om hier wat minder hysterisch mee om te gaan en ons wat meer op de broederschap te focussen.

Geschreven door Wouter Kamp

[1] Voor een beter begrip; Het boek ‘Aardse Machten, Religie En Politiek In Europa Van De Franse Revolutie Tot De Eerste Wereldoorlog is een interessante weergave van hoe, zelfs na een Franse revolutie de geïnstitutionaliseerde godsdienst gebruikt is voor politieke doeleinden.

« Terug