Statenlid Dick Ebbers leest verhaal in Wageningen

bevrijdingsfest_artwoensdag 05 mei 2010 11:48

In de verhalenmarathon in Wageningen zal ChristenUnie Statenlid Dick Ebbers een van de voorlezers zijn. Ook Annelies van der Kolk, gedeputeerde, zal dan van de partij zijn. De marathon met als thema Van vrijheid gesproken wordt gehouden ter gelegenheid van 65 jaar bevrijding en is georganiseerd door De Gelderlander en de Wageningse bibliotheek. Op 5 mei om 7.00 uur zal Dick Ebbers een verhaal van Marjo van Vuuren voorlezen om daarmee te laten zien dat vrijheid relatief is in dit land. “Van vrijheid gesproken is een thema dat mij zeer aanspreekt, vrijheid moet steeds weer onder de aandacht worden gebracht en daar moeten we zuinig op zijn. Beperking van vrijheden ligt op de loer en daar moeten we ons voor waken”, aldus Dick Ebbers, Statenlid voor de ChristenUnie in Gelderland.

Het verhaal van Marjo van Vuuren:

Wie is er werkelijk vrij?

Ze leek gelukkig te zijn. Zij en haar mensen leken echt tevreden te zijn. Of ze wáren het echt. Gelukkig, voldaan. Vrij.
Niet dat ik er iets van begreep. Het leven dat zij leidden, leek betrekkelijk saai.

We wandelden door een grote tuin, waar bloemen en planten hun eigen weg zochten. Er was een allegaartje aan Paardebloemen, Fluitekruid, Distels, Klaver, Brandnetel, Dovenetel, Zuring, maar ook Lelietjes van Dalen, Rozen en Orchideeën. De tuin werd duidelijk niet onderhouden, maar zag er best mooi uit in al zijn wildheid.
Ik vroeg waar ze de dag mee doorbrachten. Zij vroeg mij wat een dag was. Ik legde uit dat een dag uit vierentwintig uren bestond. Zij fronste haar wenkbrauwen. Ik probeerde het haar uit te leggen en haar reactie was: het is allemaal zo vast.

Toen ik haar vroeg hoe ze haar tijd doorbracht, filosofeerden we natuurlijk over het woord tijd, maar uiteindelijk kreeg ik het antwoord wat ik zocht. Haar taak was zorgen voor het welzijn van de anderen, het bemiddelen bij ruzies en conflicten, ervoor zorgen dat iedereen zich fijn voelde. Ik vroeg: waar blijf jij zelf dan? Weer die wenkbrauwen. Ik ben er toch, zei ze.

Ik snapte het niet. Het was me bijna gelukt in de huid van één van hen te kruipen, bijna één te worden. Haar gedachte werd mijn gedachte, haar ziel mijn ziel. Dacht ik. In haar nabijheid voelde ik een lichte tinteling, net het strijken langs de haartjes op de huid van je arm. Maar uiteindelijk bleef ik toch op afstand, zoals twee mensen elkaar in een onbekende menigte met vreugde ontdekken, willen ontmoeten, maar dan meegenomen worden door een ander, onherroepelijk de maalstroom van het leven in.

Ik vergat dat mijn aanwezigheid ijl was, dat ik nooit volledig deel zou hebben aan de wezenlijkheid van hun bestaan. Ik raakte enigszins het besef van tijd kwijt. Het voelde als een eindeloze vakantie, de rust deed het bloed behaaglijk in mijn aderen leunen. Misschien was ik voorgoed verzonken in deze wattigheid als ik op een zeker moment niet geconfronteerd was met iets merkwaardigs, een ding dat ik op geen enkele manier verwacht zou hebben in deze leefomgeving.

Ik liep langs Lupinen, Kamperfoelie en Oleander, haalde diep adem door mijn neus om niets van de geuren te missen. Ik liep verder, het hoge gras in. Ik duwde Gladde Witbol, Breed Fakkelgras en Engels Raaigras aan de kant. Ploeterend, maar met plezier, ging ik mijn weg.

Toen zag ik het.

Het was er plotseling, rees voor me op, alsof er voor het dramatische effect van onderaf gefilmd werd. Het HEK. Grote waarschuwingsborden benamen het zicht op alles wat er achter lag. Met schreeuwende letters waren waarschuwingen geschilderd als: ‘Niet passeren!’ en ‘Levensgevaarlijk!’ en ‘Pas op!’

Later vroeg ik haar ernaar. Ik kon het niet rijmen met haar beschuldigende opmerking dat ‘het allemaal zo vast was’. Niets vaster dan een pontificaal, ruimte- innemend hek. Haar reactie was zeer onbevredigend. Ze haalde haar schouders op. Ik had haar intelligenter en kritischer gedacht.

Ik wist dat zij niet konden zien wat buiten de omheining lag, maar ik wist en zag het wel. Ik zag lachende mensen, ogen vol schittering. De geur van het minnespel kronkelde als lichte mist om me heen. Ik rook de zacht prikkelende lucht van muntgeld die opstijgt uit handen die er misschien net iets te lang omheen geklemd hadden gezeten. Overal lachen, kleuren, rijkdom. Prachtige tuinen, waarbij de lustoorden van Babylon verbleekten. De beste tuinarchitecten waren ingehuurd om de gewassen volkomen tot hun recht te laten komen. Ik zag dat menselijke bemoeienis het meest recht doet aan de inhoud van het woord waarmee de bloemen en planten worden aangeduid: flora. Cultiveren doet floreren, volmaakter dan ooit.

Geluiden van feesten, van hedonisme, van vrijheid. In vergelijking met wat hier binnen het hek gebeurde, was het zoveel vlammender, zwieriger, extravaganter.

Ik riep het uit: zie je het niet? Zie je het prikkeldraad niet? Zie je de beperking niet? Zie je de alledaagse geesteloosheid van jullie leven niet? Wie probeert jullie te belemmeren om werkelijk vrij te zijn? Zie je het dan niet? Je moet protesteren, handtekeningen verzamelen, een bond oprichten!

Maar ze deed niets. Ze deden niets. Niets. Het was moeilijk voor mijzelf te erkennen: ze wilden niet. En ik begreep dat het vergeefse moeite was. Ze zagen niet meer in welke ellende ze zich bevonden. Ze voelden de beklemming niet, omdat ze niet beter wisten. Het was een vorm van apathie, dat moest wel.

Toen ik dat helemaal tot mij door liet dringen, groeide er een ander bewustzijn in me. Ze moesten gered worden. Bevrijd van de beperking waarmee ze dagelijks geconfronteerd werden, gered van hun eigen indolentie. De redding moest van buiten komen. Het duurde niet lang voor ik deze openbaring om wilde zetten in handelen.

Ik sprak het uit: als jullie het niet doen, zal ik het voor jullie doen. Ik zal er voor zorgen dat jullie bevrijd worden uit deze ellende, losgeweekt worden van deze tragiek.

En ik deed het. Ik verzamelde mensen met een vergelijkbaar gedachtegoed, vrienden, familie, kennissen, mensen van aanzien, bestuurders, rechters, advocaten. En uiteindelijk was het zover. Met zesenzestig bulldozers bevrijdden we hen, we haalden het HEK neer, onder gejubel en het bruisen van de duurste champagne.

De opgetogenheid over hun redding duurde was van korte duur. Er was weer die prikkeling, die tinteling. Ik ving haar blik en ze fluisterde iets. In haar ogen lag meer dan de wereld. Lag iets wat geweest had kunnen zijn maar nooit meer zou zijn. Ik werd omhoog getild door haar ogen, steeg op tot ver boven de aarde, totdat ik het kapotte hek zag in het perspectief van de hemel.

De vermorzelde omheining toonde het begin aan van iets duisters, iets angstaanjagends. Er werd feest gevierd op dodelijke modder, op een schijnbaar slaperige, drassige vulkaan. En zij… Zij was met de anderen beveiligd door de omheining die wij zojuist met de grond gelijk hadden gemaakt. Ik hoorde haar fluistering: Wie is er werkelijk vrij?

Binnen de perken zijn de mogelijkheden onbeperkter dan daarbuiten.

M.J. Ebbers- van Vuuren, mei 2010.

 

Met dank aan J.A. Deelder, van wie de uitdrukking is:
"Binnen de perken zijn de mogelijkheden even onbeperkt als daarbuiten."

 

« Terug

Archief > 2010 > mei

Geen berichten gevonden